Afscheid
De klok in mijn woonkamer staat al ruim vier maanden stil op tien voor half negen. Regelmatig denk ik: “ik moet er eens een batterij in stoppen.” Op de een of andere manier gebeurt het niet. Denk ik er niet aan. Vergeet ik het. Dinsdagavond, 1 december 2009, word ik gebeld door de afdelingsverpleegkundige van het tehuis dat mijn moeder om klokslag tien minuten voor half negen is overleden. Twee uur later ben ik in het Westen van het Land.
De stilte van de nacht is verpletterend. De gangen liggen er stil en verlaten bij. Op dit moment bekruipt me de gedachte dat dit het moeilijkste moment in mijn leven is dat ik ooit heb mee gemaakt. Verderop klinkt een kreet van een eenzame bewoner. Het snijdt door mijn ziel. Vijftien passen verwijderd vanwaar ik nu zit ligt mijn moeder op haar kamer. Dood.
De afgelopen zeven jaar heb ik deze verpleegafdeling uitsluitend in de dagdagelijkse drukte mee gemaakt. Roepende bewoners, haastige stappen op het linoleum van het verzorgend personeel, rammelende voedselkarren; léven. Hoe schrijnend en triest soms ook voor de meeste bewoners, maar tóch … Léven. Ik loop naar haar kamer met loodzware voeten. Ze ligt er exact zo bij als ik haar twaalf uur eerder heb verlaten. Het enige verschil is dat haar borst is opgehouden met te rijzen en te dalen. De handen, verkrampt door de Parkinson, op haar borst. Haar hoofd een stukje opzij. Hoe mager is haar nek…Op de grond ligt het matras waarop ik de nacht daarvoor heb geslapen. Wat zou ik me er graag op uitstrekken. Ik ben moe. Zo onbeschrijflijk moe. Maar ik moet wachten. Wachten op de mensen van de begrafenisonderneming die haar tussen nu en één uur komen afleggen. Voor haar is de tijd blijven stil staan op tien minuten voor half negen, de vorige avond. Het is nu kwart voor drie. Nacht. Stil. Ik weet dat er ergens een nachtzuster loopt op één van die gangen, maar ik hoor haar niet en ik zie haar niet. De begrafenisondernemer is een half uur geleden vertrokken met het ontwerp van mijn rouwkaart, de mensen van de kerk met wie ik de gebedsdienst heb doorgesproken en ook mijn vriend, die voor de tweede keer deze dag 145 kilometer heeft gereden. Er was geen slaapplaats voor hem. Het klinkt bijna als Jozef en Maria…
In dit uur, in deze stille tijd, voel ik het gemis van geen broers of zussen hebben. Mijn moeder is inmiddels bij mijn vader. Haar echtgenoot. Ik kijk naar haar gezicht en word opeens angstig. Waarom weet ik niet. Het is net alsof ik het niet kan geloven. Alsof ik ieder moment verwacht dat ze haar ogen openslaat en tegen me begin te praten. Dat had ik nog zo graag gewild. Ze heeft niet meer tegen me gesproken. Heeft nog slechts twee keer haar ogen open gehad in de anderhalve dag dat ik bij haar ben geweest. Eén keer herkende ze me; de tweede keer al niet meer. En tóch weet ik dat dat niet meer gebeurt. Ze zal haar ogen niet meer naar mij opslaan. Ik ben alleen op een doodstille afdeling middenin de nacht met mijn dode moeder en ik ben moe, zo moe… En bang. En waarom weet ik niet. De kamer lijkt té klein voor ons beiden. Ik loop terug naar de hal, sleep twee kussens mee en wacht half wegdoezelend de komst van de mensen die haar komen afleggen af. Anderhalf uur later wordt ze naar buiten gereden in de kist die ik voor haar heb uitgezocht. Een eenvoudige kist van onbehandeld naaldhout met een aparte belijning De wielen van de doodsbaar piepen over het linoleum. Het licht van de volle maan schijnt zacht op de vloer. De mensen van de begrafenis onderneming hebben goed werk verricht. In eerste instantie had ik moeite met het feit dat er twee mannen kwamen opdraven. Mannen die het uitgeteerde lichaam van mijn drie en dertig kilo wegende moeder zien. Die haar lijf wassen en ondergoed aantrekken… Vreemde handen die aan het lichaam van mijn moeder komen. Het voelt als een inbreuk op iets dat heel kwetsbaar is...Nu is het goed. Ze ligt er mooi bij. Anders. We nemen de lift naar beneden; plotseling geluid in deze doodstille nacht. Mijn moeder verdwijnt in een koelcel. Er komt nog net geen vrieskou uit. Mijn handen voelen bijna net zo koud. Mijn gezicht gloeit. Mijn ogen kan ik amper openhouden. Ik sta te tollen van slaap, vermoeidheid en emoties. De vergrendeling van de deur galmt na in mijn oren. Eenmaal boven, op haar kamer, slaat de uitputting pas echt toe. Ik rol mij als een foetus op. Het is een stevig matras, ook al ligt het op de grond. Ik wil niet in het bed van mijn moeder. Nog niet. De laatste gedachte die ik heb voordat ik in slaap, is aan het moment dat ik wakker werd. De vorige nacht. En hoe ik voelde dat er heel veel zielen van overledenen om haar heen waren en hoe het bed waarin zij lag in licht baadde. Ze werd voorbereid voor de grote tocht; dat kan gewoon niet anders.
Hoéveel troostrijker is de dag, de middag, volgend op deze lange nacht. Zes koppen koffie en een even aantal sigaretten verder, ben ik ’s middags met de visagiste in het mortuarium. Dit wordt een vrouwen aangelegenheid. “We gaan je mooi maken, mam.” Even ben ik bang voor het moment dat ze weer uit de koeling wordt gereden, maar dat is snel voorbij. Het geeft niet dat ze koud is en stijf. Ik knuffel haar innig. “Mam, de Carmen krullers worden al warm; je ligt er straks bij als een koningin…” We lakken haar nagels, werken de paarse wallen onder haar ogen weg en ze krijgt een prachtig dekkende make up op. Lipstick op haar lippen in een prachtige warme gloed. Als oranjebruine herfstbladeren. “Wat is het jammer, mam, dat je ogen dicht zijn. Je hebt, of moet ik nu zeggen ‘hád’ zulke mooie bruine kijkers…” Heel even zie ik die mooie bruine ogen nog, wanneer de visagiste haar oogleden behoedzaam optilt om mascara aan te brengen. Anderhalf uur later kijk ik met ontzag, verwonderd bijna, naar de vrouw die daar nu ligt. Ze ligt er bijna bij als een adellijke, waardige dame. Haar haren zijn zo mooi zilvergrijs. Maar ik zie meer… Aan de ene kant is het niet meer mijn moeder die daar ligt. Ik kan het niet anders omschrijven dan dat Gods geest over haar is gekomen. Haar Ware Zelf schijnt door de vorm heen. Geen angst meer. Geen pijn. Geen leegte noch hunkering. Er ligt een Engel. Het komt al minder hard binnen om haar vervolgens weer terug te rijden naar haar tijdelijke rustplaats en de koud aanvoelende deuren te vergrendelen. Weglopen doet ze toch niet meer; haar Geest heeft al een hoge vlucht genomen…Naar een plaats die haar bereid is en waar het volmaakt is.. Diezelfde avond verschoon ik haar bed en breng al daar de nacht door in volmaakte rust. Voordat ik in slaap val, strijken haar engelenvleugels langs mijn wang en voel ik haar hand op mijn rug. En haar aanwezigheid, liefdevol, af en toe rustig en enorm wijs tegen mij pratend, blijft. De dagen erna en ook nu. Telkens wanneer ik haar fysieke vorm mis, is zij er...
Donderdagochtend om klokslag half tien sluit ik de deur van haar kamer achter mij in het slot. Dat is een moeilijk moment. Ik sluit zeven jaar lang haar met de nodige regelmaat bezoeken af. Ik ga naar huis. Naar mijn kat, mijn eigen holletje. Over twee dagen is het condoleren in het mortuarium in het tehuis. De rest van de dagen gaat in een roes. Ik haal boodschappen, stofzuig het huis, tracht aandacht te besteden aan mijn kat van vijf maanden, schrijf mijn afscheidswoorden die ik in de gebedsdienst zal uitspreken en laat en passant mijn haar doen bij de kapper. Wonderwel kan ik bijna, ‘genieten’ van de kerstlichtjes in de stad, hoewel ik de drukke straten van het centrum mijd. Even lijkt het Leven weer ‘normaal’, maar vanbinnen voelt het zwaar. Dof. Het condoleren de dag erna is als een warm bad. Betrokken familieleden, lieve vrienden die helemaal de reis vanuit Friesland resp. Gelderland hebben gemaakt voor mij. Mijn kleine vriendinnetje van zes jaar oud die samen met mama en papa is mee gekomen en uiteindelijk aangeeft ‘mijn moeder toch nog eventjes te willen zien’. Een lieve, goede vriend uit het Westen die ik al ruim zestien jaar ken… Ronduit ontroerend is het bezoek van een mede bewoner van mijn moeder. Ik complimenteer hem omdat hij er zo mooi uit ziet. Hij heeft zijn beste pak uit de kast getrokken en nadien hoor ik van één van de verpleegsters dat hij pertinent niet met zijn rollater wilde komen, maar waardig, met een stok. Hij is duidelijk aangedaan. Blijft maar even. Met zijn negentig jaar is zijn tijd ook komende…
Het is nog donker als ik maandagochtend op sta. Vandaag zie ik mijn moeder voor het laatst. Vandaag dien ik de woorden uit te spreken die ik voor haar geschreven heb. Mijn afscheidswoorden voor haar. Kan ik dat wel? Durf ik dat wel? Praten door een microfoon en het publiek ook nog eens aan kijken? Want ik wil het goed doen. Ik denk aan alle lieve familieleden en vrienden van mij die komen om me te steunen en dat geeft kracht. Ik denk aan mijn vriend die me straks komt op halen en ook dat sterkt me. Tegen de tijd dat het licht wordt, begint het zonnetje voorzichtig te schijnen. Eindelijk, een mooie, droge en zonnige dag. Ik heb erom gebeden op de dag dat mijn vader begraven werd. Toen werd mijn gebed niet verhoord. Vandaag wel.
Voor de allerlaatste keer wordt ze uit de koeling gereden. Nog steeds ligt ze er prachtig bij. Ik heb nog twintig minuten met haar. Mijn vriend en de begrafenisondernemer wachten op de gang. Mijn lippen zijn op haar koude en stijve voorhoofd. Het maakt niets uit. Bang ben ik niet. Het is mijn moeder. Ik geef haar tientallen kusjes, Kijk naar het grote hart van rode rozen op haar kist. En dan is het zo ver. Men beweert dat het eigenhandig sluiten van de kist een ritueel is dat veel bijdraagt aan de verwerking van een verlies. Maar het is moeilijker dan die stille nachtwake zes dagen geleden. Oneindig veel moeilijker. Het is het meest definitieve wat ik ooit in mijn leven gedaan heb. Mijn vriend en de begrafenisondernemer schuiven het deksel naar boven. Een laatste blik. De afsluitknoppen van hout zijn voor mij. Ik klem ze in mijn hand. Mijn benen voelen slap als ik ze aan draai. Het is klaar. Het is gedaan.
Je hebt het goed gedaan, mam… Een innige kus van mij. Je dochter.
n.b.: dit alles is inmiddels nu zes jaar geleden... er is veel veranderd.... De vriend in het verhaal zal in mijn hart altijd een speciaal plaatsje blijven innemen, hoewel we kort na dit alles uit elkaar zijn gegaan. Maar hij was er toen het zo moeilijk was.... Vorig jaar is hij overleden, maar dankzij God en wat ik nadien van familie van hem mocht vernemen, zijn veel dingen zo kort voor zijn heengaan in zijn leven op hun plaats gevallen. Dank God!
De stilte van de nacht is verpletterend. De gangen liggen er stil en verlaten bij. Op dit moment bekruipt me de gedachte dat dit het moeilijkste moment in mijn leven is dat ik ooit heb mee gemaakt. Verderop klinkt een kreet van een eenzame bewoner. Het snijdt door mijn ziel. Vijftien passen verwijderd vanwaar ik nu zit ligt mijn moeder op haar kamer. Dood.
De afgelopen zeven jaar heb ik deze verpleegafdeling uitsluitend in de dagdagelijkse drukte mee gemaakt. Roepende bewoners, haastige stappen op het linoleum van het verzorgend personeel, rammelende voedselkarren; léven. Hoe schrijnend en triest soms ook voor de meeste bewoners, maar tóch … Léven. Ik loop naar haar kamer met loodzware voeten. Ze ligt er exact zo bij als ik haar twaalf uur eerder heb verlaten. Het enige verschil is dat haar borst is opgehouden met te rijzen en te dalen. De handen, verkrampt door de Parkinson, op haar borst. Haar hoofd een stukje opzij. Hoe mager is haar nek…Op de grond ligt het matras waarop ik de nacht daarvoor heb geslapen. Wat zou ik me er graag op uitstrekken. Ik ben moe. Zo onbeschrijflijk moe. Maar ik moet wachten. Wachten op de mensen van de begrafenisonderneming die haar tussen nu en één uur komen afleggen. Voor haar is de tijd blijven stil staan op tien minuten voor half negen, de vorige avond. Het is nu kwart voor drie. Nacht. Stil. Ik weet dat er ergens een nachtzuster loopt op één van die gangen, maar ik hoor haar niet en ik zie haar niet. De begrafenisondernemer is een half uur geleden vertrokken met het ontwerp van mijn rouwkaart, de mensen van de kerk met wie ik de gebedsdienst heb doorgesproken en ook mijn vriend, die voor de tweede keer deze dag 145 kilometer heeft gereden. Er was geen slaapplaats voor hem. Het klinkt bijna als Jozef en Maria…
In dit uur, in deze stille tijd, voel ik het gemis van geen broers of zussen hebben. Mijn moeder is inmiddels bij mijn vader. Haar echtgenoot. Ik kijk naar haar gezicht en word opeens angstig. Waarom weet ik niet. Het is net alsof ik het niet kan geloven. Alsof ik ieder moment verwacht dat ze haar ogen openslaat en tegen me begin te praten. Dat had ik nog zo graag gewild. Ze heeft niet meer tegen me gesproken. Heeft nog slechts twee keer haar ogen open gehad in de anderhalve dag dat ik bij haar ben geweest. Eén keer herkende ze me; de tweede keer al niet meer. En tóch weet ik dat dat niet meer gebeurt. Ze zal haar ogen niet meer naar mij opslaan. Ik ben alleen op een doodstille afdeling middenin de nacht met mijn dode moeder en ik ben moe, zo moe… En bang. En waarom weet ik niet. De kamer lijkt té klein voor ons beiden. Ik loop terug naar de hal, sleep twee kussens mee en wacht half wegdoezelend de komst van de mensen die haar komen afleggen af. Anderhalf uur later wordt ze naar buiten gereden in de kist die ik voor haar heb uitgezocht. Een eenvoudige kist van onbehandeld naaldhout met een aparte belijning De wielen van de doodsbaar piepen over het linoleum. Het licht van de volle maan schijnt zacht op de vloer. De mensen van de begrafenis onderneming hebben goed werk verricht. In eerste instantie had ik moeite met het feit dat er twee mannen kwamen opdraven. Mannen die het uitgeteerde lichaam van mijn drie en dertig kilo wegende moeder zien. Die haar lijf wassen en ondergoed aantrekken… Vreemde handen die aan het lichaam van mijn moeder komen. Het voelt als een inbreuk op iets dat heel kwetsbaar is...Nu is het goed. Ze ligt er mooi bij. Anders. We nemen de lift naar beneden; plotseling geluid in deze doodstille nacht. Mijn moeder verdwijnt in een koelcel. Er komt nog net geen vrieskou uit. Mijn handen voelen bijna net zo koud. Mijn gezicht gloeit. Mijn ogen kan ik amper openhouden. Ik sta te tollen van slaap, vermoeidheid en emoties. De vergrendeling van de deur galmt na in mijn oren. Eenmaal boven, op haar kamer, slaat de uitputting pas echt toe. Ik rol mij als een foetus op. Het is een stevig matras, ook al ligt het op de grond. Ik wil niet in het bed van mijn moeder. Nog niet. De laatste gedachte die ik heb voordat ik in slaap, is aan het moment dat ik wakker werd. De vorige nacht. En hoe ik voelde dat er heel veel zielen van overledenen om haar heen waren en hoe het bed waarin zij lag in licht baadde. Ze werd voorbereid voor de grote tocht; dat kan gewoon niet anders.
Hoéveel troostrijker is de dag, de middag, volgend op deze lange nacht. Zes koppen koffie en een even aantal sigaretten verder, ben ik ’s middags met de visagiste in het mortuarium. Dit wordt een vrouwen aangelegenheid. “We gaan je mooi maken, mam.” Even ben ik bang voor het moment dat ze weer uit de koeling wordt gereden, maar dat is snel voorbij. Het geeft niet dat ze koud is en stijf. Ik knuffel haar innig. “Mam, de Carmen krullers worden al warm; je ligt er straks bij als een koningin…” We lakken haar nagels, werken de paarse wallen onder haar ogen weg en ze krijgt een prachtig dekkende make up op. Lipstick op haar lippen in een prachtige warme gloed. Als oranjebruine herfstbladeren. “Wat is het jammer, mam, dat je ogen dicht zijn. Je hebt, of moet ik nu zeggen ‘hád’ zulke mooie bruine kijkers…” Heel even zie ik die mooie bruine ogen nog, wanneer de visagiste haar oogleden behoedzaam optilt om mascara aan te brengen. Anderhalf uur later kijk ik met ontzag, verwonderd bijna, naar de vrouw die daar nu ligt. Ze ligt er bijna bij als een adellijke, waardige dame. Haar haren zijn zo mooi zilvergrijs. Maar ik zie meer… Aan de ene kant is het niet meer mijn moeder die daar ligt. Ik kan het niet anders omschrijven dan dat Gods geest over haar is gekomen. Haar Ware Zelf schijnt door de vorm heen. Geen angst meer. Geen pijn. Geen leegte noch hunkering. Er ligt een Engel. Het komt al minder hard binnen om haar vervolgens weer terug te rijden naar haar tijdelijke rustplaats en de koud aanvoelende deuren te vergrendelen. Weglopen doet ze toch niet meer; haar Geest heeft al een hoge vlucht genomen…Naar een plaats die haar bereid is en waar het volmaakt is.. Diezelfde avond verschoon ik haar bed en breng al daar de nacht door in volmaakte rust. Voordat ik in slaap val, strijken haar engelenvleugels langs mijn wang en voel ik haar hand op mijn rug. En haar aanwezigheid, liefdevol, af en toe rustig en enorm wijs tegen mij pratend, blijft. De dagen erna en ook nu. Telkens wanneer ik haar fysieke vorm mis, is zij er...
Donderdagochtend om klokslag half tien sluit ik de deur van haar kamer achter mij in het slot. Dat is een moeilijk moment. Ik sluit zeven jaar lang haar met de nodige regelmaat bezoeken af. Ik ga naar huis. Naar mijn kat, mijn eigen holletje. Over twee dagen is het condoleren in het mortuarium in het tehuis. De rest van de dagen gaat in een roes. Ik haal boodschappen, stofzuig het huis, tracht aandacht te besteden aan mijn kat van vijf maanden, schrijf mijn afscheidswoorden die ik in de gebedsdienst zal uitspreken en laat en passant mijn haar doen bij de kapper. Wonderwel kan ik bijna, ‘genieten’ van de kerstlichtjes in de stad, hoewel ik de drukke straten van het centrum mijd. Even lijkt het Leven weer ‘normaal’, maar vanbinnen voelt het zwaar. Dof. Het condoleren de dag erna is als een warm bad. Betrokken familieleden, lieve vrienden die helemaal de reis vanuit Friesland resp. Gelderland hebben gemaakt voor mij. Mijn kleine vriendinnetje van zes jaar oud die samen met mama en papa is mee gekomen en uiteindelijk aangeeft ‘mijn moeder toch nog eventjes te willen zien’. Een lieve, goede vriend uit het Westen die ik al ruim zestien jaar ken… Ronduit ontroerend is het bezoek van een mede bewoner van mijn moeder. Ik complimenteer hem omdat hij er zo mooi uit ziet. Hij heeft zijn beste pak uit de kast getrokken en nadien hoor ik van één van de verpleegsters dat hij pertinent niet met zijn rollater wilde komen, maar waardig, met een stok. Hij is duidelijk aangedaan. Blijft maar even. Met zijn negentig jaar is zijn tijd ook komende…
Het is nog donker als ik maandagochtend op sta. Vandaag zie ik mijn moeder voor het laatst. Vandaag dien ik de woorden uit te spreken die ik voor haar geschreven heb. Mijn afscheidswoorden voor haar. Kan ik dat wel? Durf ik dat wel? Praten door een microfoon en het publiek ook nog eens aan kijken? Want ik wil het goed doen. Ik denk aan alle lieve familieleden en vrienden van mij die komen om me te steunen en dat geeft kracht. Ik denk aan mijn vriend die me straks komt op halen en ook dat sterkt me. Tegen de tijd dat het licht wordt, begint het zonnetje voorzichtig te schijnen. Eindelijk, een mooie, droge en zonnige dag. Ik heb erom gebeden op de dag dat mijn vader begraven werd. Toen werd mijn gebed niet verhoord. Vandaag wel.
Voor de allerlaatste keer wordt ze uit de koeling gereden. Nog steeds ligt ze er prachtig bij. Ik heb nog twintig minuten met haar. Mijn vriend en de begrafenisondernemer wachten op de gang. Mijn lippen zijn op haar koude en stijve voorhoofd. Het maakt niets uit. Bang ben ik niet. Het is mijn moeder. Ik geef haar tientallen kusjes, Kijk naar het grote hart van rode rozen op haar kist. En dan is het zo ver. Men beweert dat het eigenhandig sluiten van de kist een ritueel is dat veel bijdraagt aan de verwerking van een verlies. Maar het is moeilijker dan die stille nachtwake zes dagen geleden. Oneindig veel moeilijker. Het is het meest definitieve wat ik ooit in mijn leven gedaan heb. Mijn vriend en de begrafenisondernemer schuiven het deksel naar boven. Een laatste blik. De afsluitknoppen van hout zijn voor mij. Ik klem ze in mijn hand. Mijn benen voelen slap als ik ze aan draai. Het is klaar. Het is gedaan.
Je hebt het goed gedaan, mam… Een innige kus van mij. Je dochter.
n.b.: dit alles is inmiddels nu zes jaar geleden... er is veel veranderd.... De vriend in het verhaal zal in mijn hart altijd een speciaal plaatsje blijven innemen, hoewel we kort na dit alles uit elkaar zijn gegaan. Maar hij was er toen het zo moeilijk was.... Vorig jaar is hij overleden, maar dankzij God en wat ik nadien van familie van hem mocht vernemen, zijn veel dingen zo kort voor zijn heengaan in zijn leven op hun plaats gevallen. Dank God!